Mijn verhalen - De vlucht van Sabine

Mijn verhalen - De vlucht van Sabine

De vlucht van Sabine


Ik ben geboren op de vlucht. Letterlijk. Mijn familie woonde in een groot landhuis in oost - Pruisen. Toen de Duitsers nederlaag op nederlaag leden bij Stalingrad en Leningrad, begonnen de Russen ze terug te drijven. Van mensen verder in het oosten hoorden we dat ons huis waarschijnlijk in brand gestoken zou worden, nadat ze alles van waarde, inclusief de dieren, hadden meegenomen of vernield.  Mijn vader hoefde niet naar het front, omdat hij in de loopgraven van de Eerste Wereldoorlog tijdens een gasaanval een chronische vergiftiging had opgelopen ‘voor het vaderland.’ Hij is dus gelukkig de hele Oorlog bij ons geweest. Mijn ouders beslisten dat het te gevaarlijk was om te blijven, dus gingen ze naar de burgemeester en meldden ze dat ze gingen vluchten. De burgemeester antwoordde echter dat dit niet kon. Volgens order van Berlijn mocht er geen enkele burger uit het oosten evacueren. Teleurgesteld en bang gingen mijn ouders weer naar huis. Toch bleef het idee van vluchten in hun achterhoofd zitten. Toen werd ik geboren.


Enkele weken later, trok er een compagnie pantsergrenadiers door het dorp. De mannen waren uitgeput, hun kleren stoffig en gekreukeld, hun rupsbandvoertuigen en trucks gehavend, maar toch joegen ze voort alsof de duivel hen op de hielen zat. Tegen de verbaasde dorpelingen, die kwamen kijken wat er was, riepen zie: ‘Vlucht nu u nog kunt! Dit is uw laatste kans! De Russen zullen geen genade tonen!’ Dit was de druppel. Mijn ouders laadden onze dierbaarste bezittingen op een paard - en - wagen en samen met onze veertien paarden en het dienstmeisje vertrokken mijn vader, moeder en mijn twee broers naar een veiligere plek.


De eerste paar dagen van de tocht waren angstig, maar er gebeurde niets. Elke avond maakte mijn vader een flink kampvuur waarop het dienstmeisje kookte. Mijn twee broers, die allebei van het ‘arische’ ‘blond-haar-en-blauwe-ogen-ras’ waren, zaten dan aan weerskanten van mijn moeder. Ze waren allebei acht jaar oud, zodat ze gelukkig nooit opgeroepen zouden worden voor de volkssturm, een groep extreem jonge of extreem oude soldaten die door de Nazi’s werden gedwongen om Berlijn te verdedigen.  Af en toe viel één van de paarden uit, en dan moesten moeder, mijn twee broers en ik even weg. Als we daarna terugkwamen hadden vader en het dienstmeisje het paard op de een of andere manier ‘omgetoverd’ tot flinke stukken vlees.


Een enkele keer kwamen we andere mensen tegen, die meestal ook op de vlucht waren. Allemaal hoopten we dat de geallieerden ons beter zouden behandelen dan de Russen dat zouden doen.


We kwamen af en toe langs een dorp, waar het leven nog min of meer zijn gewone gangetje ging. In één van die dorpen wist niemand dat de Russen daar binnen enkele maanden konden zijn. Toen we weer wegreden, begonnen de dorpelingen daar ook fanatiek spullen in te pakken.



De winter viel in. Waar we op dat moment ook waren (dat wist niemand van ons precies), we moesten toch nog best ver in het oosten zitten, want de winter was enorm koud. Vaak zaten mijn moeder, broers en ik samen onder een deken te rillen, terwijl mijn vader en ons dienstmeisje om de beurt de wagen menden.


Nu de winter inviel, stierven er steeds meer paarden. Soms gingen ze er bij liggen en kwamen ze niet meer overeind, terwijl er ook eens eentje na een bijzonder koude nacht stijf bevroren bleek te zijn. En al die tijd lag ik onder in de paard - en - wagen, gewikkeld in een heel stel dekens te rillen van de kou.


Nadat het een paar dagen zo door ging, kwamen we bij een rivier. Er was geen brug of iets dergelijks, maar gelukkig lag er een dikke laag ijs op. Maar zou die dikke laag ijs de zware wagen kunnen dragen? Aarzelend reden we eroverheen. Het ijs kraakte vervaarlijk, maar leek ons te houden. Tot het einde van de rivier. Toen de helft van de wagen al op het droge stond, brak het hijs. De paarden kregen de wagen gelukkig uit het ijs, maar de achterwielen waren ernstig beschadigd. We moesten een paar dagen blijven waar we waren, terwijl mijn vader de wagen probeerde te repareren. Toen gebeurde het. De Russen haalden ons in.



We hoorden geschreeuw in een vreemde taal, en toen verschenen ze. Mijn vader zei tegen ons: ‘Blijf rustig, geen onverwachte bewegingen maken. Ik los dit wel op.’ Mijn vader vroeg in brak Russisch waar de hoogste officier was. Toen twee soldaten hem hardhandig beetgrepen en meetrokken, schrok hij flink. Gelukkig brachten ze hem naar de bevelhebbende officier. Deze bleek zelf ook twee kinderen van de leeftijd van mijn broers te hebben en kreeg medelijden. We kregen wat Russisch legervoer en mochten verder gaan.


Enorm opgelucht bereikten we ten slotte Amerikaans gebied. Samen met een andere gevluchte familie meldden we ons bij een Amerikaanse kapitein. Deze stuurde ons naar een open veld, met langs de randen Amerikaanse soldaten met geweren. Hier brachten we een lange, angstige, nacht door.


De volgende morgen werden we opgehaald en moesten we in een transport truck stappen. Na een snel afscheid van de familie waar we de afgelopen dagen mee gereisd hadden, vertrok de truck. Zo kwamen we terecht in België, waar we een kleine noodwoning toegewezen kregen. Er was geen WC, we moesten met ons hele kleine vluchtelingen - gemeenschap buiten in een hokje plassen. Langzaam maar zeker bouwde ik mijn leven weer op. Mijn vader vond werk in de bossen, waar hij wrakken van uitgeschakelde tanks weg sleepte. Dat was gevaarlijk werk, want af en toe ontplofte er wel eens een mijn of munitie patroon. Toch bleef mijn vader een beetje depressief. Het zat hem niet lekker dat hij amper voor zijn gezin kon zorgen. Ook de ziekte, die hij had overgehouden aan een gasaanval, speelde weer parten met hem. Op een dag, het was toen ongeveer 1953, ging het mis. Mijn vader viel opeens om, en activeerde daarbij een explosief. Hij stierf. Mijn moeder was kapot. Toch ging ze door. Ze bleef vechten voor ons gezin. Uiteindelijk kreeg ze een beetje geld om een bedrijfje te beginnen.


Enkele jaren later, ging mijn moeder terug naar ons ouderlijk huis. Half en half verwachtte ze dat het afgebrand was door de Russen, maar niets bleek minder waar. Er woonden een flink aantal families in. Teleurgesteld ging ze terug naar huis en vertelde ze tegen ons dat wij beter niet terug konden gaan, omdat we waarschijnlijk niets meer zouden herkennen. De hele omgeving was kapot geschoten tijdens een vuurgevecht.


Mijn moeder besloot om naar Nederland te verhuizen en daar zijn we altijd gebleven. Maar onze familie bleef toch een beetje Duits. Omdat daar nog steeds een thuis was.