Mijn verhalen - De dag dat ik erachter kwam dat mijn moeder bij de NSB zat.

Mijn verhalen - De dag dat ik erachter kwam dat mijn moeder bij de NSB zat.

De dag dat ik erachter kwam dat mijn moeder bij de NSB zat.


Ik zat in mijn schoolbankje, en mijn volle aandacht was bij meester Simon, een oude man met een lange baard die geweldig mooi kon vertellen. Maar vandaag sprak hij vol agressie over een gemene man die Hitler heette en die toen Nederland veroverde en daar allemaal mensen

vermoorde. Jan, die ademloos had zitten luisteren, stak zijn hand op. ‘Maar dat vonden wij toch zeker niet goed?,’ zei hij. ‘De meesten van ons niet nee,’ antwoordde meester Simon.

‘Maar sommige mensen vonden dat goed! Erger nog, ze hielpen de vijand!,’ meester Simon hief zijn vinger. ‘En de allerslechtsten die vormden samen een grote club. Een club van verraders!’ Meester Simon werd rood. ‘Die club heette de NSB! Ze noemde ze zichzelf!

Dat stelletje verraders werkte samen met de vijand!’ In de klas was het  inmiddels stil geworden. Meester Simon draaide zich om, waardoor die rare getatoeëerde letters op zijn arm zichtbaar waren. De meester had het niet door en zei: ‘Als jullie ooit een van die NSB’ers tegenkomen, maak dan dat je wegkomt want die mensen zijn niet te vertrouwen. Morgen praten we hierover verder.’


Na de bel rende ik naar mijn moeder toe. Mijn moeder was een stille, hardwerkende vrouw die zo veel mogelijk contact met vreemden vermeed. Ook nu stond ze afzonderlijk van de andere moeders  ‘Hé meisje, hoe was het?’ vroeg ze.

‘Leuk! Meester Simon vertelde over slechte mensen die samen een club vormden en mensen pijn deden en het vaderland verraden.’ Mijn moeder huiverde. Ze draaide zich om. ‘Kom meisje, we gaan naar huis,’ zei ze. Verbaasd over deze vreemde reactie volgde ik mijn moeder. Deze beende naar de fiets en tilde mij in het kinderzitje achterop.

‘Mama?’ vroeg ik. ‘Wat is er kindje?’ antwoordde ze, waarop ik snel zei:

‘Wat is er met die stomme mensen waarover ik net praatte?’

Mijn moeder zuchtte. ‘Als we thuis zijn dan zal ik het je vertellen.


Thuis aangekomen ging mijn moeder op de bank zitten, en klopte ze op mijn knie.

‘Het was in de jaren ‘20. Ik woonde met mijn ouders, zus en broers in een boerderij. Mijn vader en moeder waren heel erg arm, en toen de oogst mislukte, moesten we naar de stad om werk te zoeken. Mijn vader werkte op verschillende boerderijen als knecht, maar nergens kon hij een vaste baan vinden.’ Mijn moeder zuchtte. ‘Dus toen de NSB opkwam, sloot mijn vader zich bij hen aan.’ Ik was verbijsterd. ‘Maar dat is toch slecht?,’ vroeg ik.

Mijn moeder keek me ernstig aan. ‘Niet omdat hij het eens was met hun manier van denken, maar puur zodat hij ons levend kon houden,’ zuchtte ze. ‘Later begonnen de andere mensen uit de stad mijn vader de “Brood NSB’er” te noemen. Wat ik echter het ergste vond is dat ik toen bij de jeugdstorm moest. De jeugdstorm was een soort junior NSB.’

Er rolde een traan over haar wang. ‘Bij de jeugdstorm moest je in een uniform lopen en liedjes zingen. Ik haatte de jeugdstorm, omdat iedereen aan je uniform kon zien dat je ook een van “die NSB’ers” was.’ Mijn moeder pauzeerde even. ‘Toen Hitler op 10 mei 1940 Nederland binnenviel, bloeide de NSB helemaal op, en het werkte nauw samen met de Duitsers. Mijn vader reed een paar transporten naar het Oostfront, waar de Duitsers vochten tegen de Russen. Op die tochten zag hij veel wreedheden die hem voorgoed veranderden.

Zo vertelde hij een keer dat hij gezien had hoe ze iemand straften door hem naakt in de ijzige kou te zetten en een emmer water over hem heen te gooien. De man was in een kwartier stijf doodgevroren.’ Mijn moeder huiverde. ‘Mijn beide broers gingen vrijwillig naar het Oostfront als soldaten in het Vrijwilligerslegioen, terwijl ik op school niet naast ‘niet NSB’ers’ mocht zitten. Mijn enige vriendin zat ook bij de jeugdstorm. Zo sleepte de oorlog zich voort.’

Al die tijd had ik ademloos zitten luisteren. ‘En bij de bevrijding?’ vroeg ik nu.

‘Na de bevrijding werden alle NSB’ers uitgejouwd en mijn vader, moeder en oudste zus werden in een kamp geplaatst waar ze moesten werken,’ antwoordde ze. ‘Net zoals de Duitsers hadden gedaan. Alleen nu vond niemand het erg. Mijn broers moesten nadat de Duitsers zich hadden overgegeven vanuit Duitsland naar huis lopen. Het duurde weken voordat ze er eindelijk waren. Enkele jaren later werden ze naar Nederlands - Indië gestuurd om daar oorlog te voeren in het Nederlandse leger. Toen ze terugkwamen waren ze zwaar getraumatiseerd en ze hebben er nooit over gepraat. Onze familie draagt de littekens van de oorlog nog steeds.

Toen het gewone leven weer, begon moest ik op mijn dertiende van school en op zoek naar een baantje. Omdat het in de stad waar wij woonden algemeen bekend was dat onze familie een “NSB familie” was, werd ik nergens aangenomen. Totdat een bakker, ook ex - NSB’er,

mij uit medelijden aannam. Toen ik op een dag mijn hele salaris van 2 gulden uitgaf op de kermis werd mijn vader zo woest dat hij me het huis uit schopte.’

Ik hield mijn adem in. ‘Moest je echt weg?’ vroeg ik verbijsterd.

Mijn moeder antwoordde: ‘Ja, ik moest echt weg. Voordat je het vraagt, ik wilde weten hoe het was om niet vol schaamte te leven! Ik wilde vrij zijn van het verleden van mijn familie!

Ik had toch niks gedaan? Gelukkig had de bakker een achterkamertje waar ik mocht wonen. Later ben ik verhuisd omdat ik de schaamte niet meer aankon. Zo kwam ik hier terecht. Dus onthoud: niemand is echt slecht. Het zijn de omstandigheden die het slechtste in je naar boven halen.’


Vanaf die dag torste ik het geheim van mijn familie met me mee. Als meester Simon weer  uithaalde naar de NSB hield ik mijn hoofd omlaag en zei niets. En dat is zo gebleven. Tot nu.

Ik wil dat mijn verhaal verteld wordt.